Zo profiteren bedrijven van de verzorgingsstaat

Wat is bedoeld als inkomenssteun voor huishoudens komt vaak terecht bij bedrijven. Dat verstoort de marktwerking.

Robin Fransman – de Volkskrant –  

Debat na debat voeren ze in Den Haag over de verzorgingsstaat. Sterke schouders, zorgen voor zwakken, alle ideologische stokpaardjes worden erbij gesleept. In campagnes worden bijstandsmoeders, werkzoekenden, huurders of gezinnen met veel kinderen gretig geconfronteerd met de nieuwste plannen. Zoveel gaat u erop achteruit? Wat vindt u daarvan? Nooit gaat het over die andere verzorgingsmaatschappij: die voor het bedrijfsleven. Ja, die bestaat ook. Het pamperen van burgers in Nederland loopt terug, het faciliteren van het bedrijfsleven groeit juist door. En daar hebben we het nauwelijks over.
Deels gaat het om hetzelfde geld als bij de bekende verzorgingsstaat. Want waar komen die kinderopvangtoeslagen, zorgtoeslagen en huursubsidies nou uiteindelijk terecht?

Toeslagen
Neem bijvoorbeeld een alleenstaande werkende vader in een huurhuis met een salaris van 2.000 euro bruto. Hij ontvangt per maand ruim 2.000 euro aan huur- en kinderopvangtoeslag. Maar hij sluist de toeslagen vrijwel direct door naar de verhuurder van zijn woning en de eigenaar van de kinderopvang. En die sluist het deels weer door naar de verhuurder van het onroerend goed waar de kinderopvang gevestigd is.
Zonder toeslagen zou deze man de huur en de kinderopvang niet kunnen betalen. Dat is waar. Maar wat nou als die toeslagen helemaal niet zouden bestaan? Dan zouden de huur en de kinderopvang goedkoper moeten worden om genoeg klanten te trekken. Of hij, en vele anderen met hem, zouden minder gaan werken om voor de kinderen te zorgen. Daardoor zou arbeid schaarser en duurder worden en moeten de lonen omhoog. Door de toeslagen hoeft dat niet. Hij kan werken tegen een relatief laag loon en dat is vooral fijn voor zijn werkgever: de toeslagen zijn in de praktijk ook een loonsubsidie.

De overheid verstoort hier dus de markt, drijft kunstmatig de prijzen voor diensten op en de prijzen voor arbeid omlaag. In andere gevallen zorgt inkomenssteun zelfs voor nieuwe bedrijven. In de jaren negentig werd, onder leiding van de toenmalige minister van Onderwijs Jo Ritzen, de ov-studentenkaart ingevoerd. Studenten konden daarmee gratis met trein, bus en tram door het hele land. Aanleiding voor Bernard van Oranje om een bedrijf te beginnen, ‘Ritzen Koeriers’. Door gebruik te maken van studenten én hun ov-kaart, kon Ritzen Koeriers prijzen aanbieden die beter waren dan de concurrentie. Het bedrijf bestaat, onder een andere naam, nog steeds.
Zo voorziet de verzorgingsstaat ook het bedrijfsleven van subsidies. Wat is bedoeld als inkomenssteun voor individuen en huishoudens komt – soms onbedoeld, soms met opzet – terecht bij het bedrijfsleven. Vanaf 1 januari worden bijstandstrekkers verplicht om een ’tegenprestatie’ te leveren voor hun uitkering. Je kan erop wachten dat iemand een koeriersbedrijf begint met bijstandontvangers als koerier. Dat betekent dus feitelijk afschaffing van het minimumloon voor een bepaalde groep.

Deze verzorgingsstaat voor het bedrijfsleven is het resultaat van jarenlange deals tussen rechts en links. Voor beide is er wat te winnen. Links kan laten zien dat ze iets doen voor de ‘armen’, en rechts voor de ‘werkgelegenheid’. Dat is fijn voor ze, maar het leidt wel tot een steeds grotere overheid. Hoe meer je burgers steunt, hoe lager de lonen en hoe meer bedrijven voor hun diensten kunnen vragen. Hoe hoger de prijzen van bedrijven, hoe meer je burgers moet ondersteunen.

Houdgreep
Het resultaat is dat steeds grotere groepen mensen en bedrijven direct of indirect afhankelijk zijn van de overheid. Elke poging om daar iets aan te veranderen, stuit daarmee ook onmiddellijk op weerstand, want er is altijd wel een groep burgers of een politieke partij die niet blij is. Zo houden we elkaar in een houdgreep. En inmiddels hangt iedereen, hoge inkomens en lage inkomens, werkgevers en werknemers, zelfstandigen en zzp’ers aan de tiet van de overheid. Echte marktwerking wordt steeds verder weggedrukt. Dat moet stoppen. En als we dat echt willen, moeten we het debat niet meer half voeren. Nu gaat het vrijwel alleen over de bijstandsmoeders, de huurders en de kinderen op de crèche. Het gaat over ongelijkheid en of nivelleren nu wel of niet een feestje is.

De effecten op het bedrijfsleven blijven onderbelicht.Vaak wordt gedaan alsof Robin Hood aan de macht is, want herverdeling vindt toch plaats van rijk naar arm? Terwijl de praktijk is dat herverdeling ook plaatsvindt van arm naar rijk en van burger naar bedrijfsleven. De rondpompmachine heeft ons allemaal in zijn greep.
Voor alle duidelijkheid: het hoeft helemaal niet verkeerd te zijn om bedrijven of sectoren te steunen. Dat is soms gewoon nodig. Ook met loonsubsidies is in principe niets mis. Een deel van de beroepsbevolking produceert nu eenmaal te weinig om een loon te kunnen verdienen waarmee ze alle kosten van het leven kunnen betalen. Maar als je lonen wil subsidiëren, doe dat dan direct. Maak een algemene regel en betaal aan de werkgever. Of voer een basisinkomen in of een variant daarop, de negatieve inkomstenbelasting: onder een bepaald salaris betaal je geen belasting, maar krijg je geld. Dat herstelt de marktwerking in veel sectoren, herstelt een gelijk speelveld tussen bedrijven en sectoren onderling en het leidt tot betere prijsvorming. Daar profiteren we allemaal van. Het vermindert ook het cliëntelisme dat nu te vaak de politiek domineert. En het maakt de overheid kleiner en transparanter waardoor niet alleen de rondpompmachine, maar ook de overheid als controlemachine kleiner wordt. Dat spreekt mij als liberaal aan.

Ook niet-liberalen zouden moeten zien dat het zo niet langer gaat. 90 procent van de huishoudens heeft een toeslag. De uitvoering wordt duurder en duurder en de controlemachine die beoordeelt of de toeslagen wel goed terechtkomen, bedreigt onze privacy. We staan aan de vooravond van een algehele herziening van alle belastingen en toeslagen. De belasting op arbeid is veel te hoog opgelopen en de hoge uitvoeringskosten en fraudegevoeligheid van het toeslagenstelsel maken een herziening onontkoombaar. Het kabinet heeft daarom aangekondigd in 2015 met een voorstel te komen. Het moment om het te hebben over hoe diep we die overheid willen laten ingrijpen in de samenleving. En hoe we kunnen komen tot een politiek die niet gegijzeld is door het permanent uitruilen van voordelen voor de eigen achterban. De verzorgingsmaatschappij en de rondpompmachine moet worden teruggedrongen. Voor de broodnodige balans in de discussie over de rol en omvang van de overheid een overzicht van de ‘Verzorgingsmaatschappij voor het bedrijfsleven’.

1. Toeslagen als loonsubsidie
We denken over de huurtoeslag, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag als herverdeling van rijk naar arm en van mensen zonder kinderen naar mensen met kinderen. Maar dat is een te beperkte kijk. Het zijn ook loonsubsidies en subsidies voor de onroerendgoedsector. Zonder deze toeslagen zouden velen helemaal niet kunnen gaan werken. Met die toeslagen kunnen ze dat wel, en de werkgever profiteert: hij kan ze een lager loon bieden.
In plaats van al die toeslagen zouden we ook gewoon de lonen kunnen verhogen. Mensen kunnen het dan zelf betalen. Zo’n verhoging van het minimumloon naar een ‘living wage’ – een loon waarvan mensen goed kunnen wonen en kinderen kunnen opvoeden zonder steun van de overheid – zou vooral veel banen kosten. Tegelijkertijd moeten we ook niet doorschieten. Te goedkope arbeid houdt ook overcapaciteit in slecht draaiende sectoren te lang in stand en remt innovatie.
Neem bijvoorbeeld de zorgtoeslag. Toen het nieuwe zorgsysteem werd ingevoerd, met de individuele zorgpremie, had de overheid er ook voor kunnen kiezen om het minimumloon en de uitkeringen te verhogen. Dan was deze toeslag niet nodig geweest. Maar dat wilde de overheid niet, omdat ze de loonkosten laag en het aantal banen hoog wilde houden. Niets mis mee, maar het laat wel zien dat deze toeslag in de praktijk werkt als loonsubsidie. Mensen worden er immers niet rijker van. Ze zijn louter doorgeefluik in de rondpompmachine.
Laten we het eens omkeren en kijken naar een sector waar bedrijven nu wel direct worden gesteund. Stel, we schaffen de openbaarvervoersubsidies af. De prijzen van de kaartjes stijgen. Vervolgens voeren we voor de lagere inkomens een openbaarvervoertoeslag in. Wie wordt er rijker, wie armer? Het netto effect is nul, maar de rondpompmachine is wel weer groter en langer. En inderdaad, van ov-subsidies profiteren alle werkgevers, via lagere reiskostenvergoedingen en een groter arbeidsaanbod.
Het subsidiekarakter van de toeslagen wordt ook door de overheid onderkend. Daarom betaalt het bedrijfsleven er voor een klein deel aan mee. In totaal keert de overheid 9,4 miljard aan toeslagen uit. Het bedrijfsleven draagt daar 2,4 miljard aan bij. Onder de streep blijft dus nog 7 miljard aan loonsubsidie over.

2. Belastinguitgaven die soms staatssteun zijn
De tweede categorie bestaat uit een groot aantal vrijstellingen en kortingen van belastingen voor het bedrijfsleven. Dat varieert van een verlaagd accijnstarief voor kleine bierbrouwerijen en voordelen voor tuinders, zeeschepen en bosbouw tot meer algemene kortingen en aftrekposten voor milieu-investeringen, kleine ondernemers en uitgaven voor onderzoek.
Het ministerie van Financiën neemt ze sinds enkele jaren als ‘belastinguitgaven’ op in de Miljoenennota, juist om te laten zien dat deze vorm van subsidies niet ‘gratis’ is. Samen goed voor een kleine 4 miljard in 2014. Daar komen nog wat expliciete loonsubsidies voor het bedrijfsleven bij, samen 800 miljoen. Opvallende afwezige in de Miljoenennota is de vrijstelling Energiebelasting voor Tuinders en Grootverbruikers, samen ongeveer 2 miljard.
De vraag is natuurlijk of een korting of vrijstelling van belastingen wel als een subsidie moet worden gezien. Is belasting die je niet betaalt een subsidie? Als je zo redeneert dan zou je netto inkomen ook subsidie zijn. Maar daar staat tegenover dat als je een bepaalde sector belastingvoordelen biedt, andere sectoren meer belasting moeten betalen om de inkomsten van het Rijk op peil te houden. Dus op die manier vindt er toch herverdeling plaats van de een naar de ander.
Als je het anders zou doen, bijvoorbeeld geen korting geven op de energiebelasting, maar de energie-intensieve industrie gewoon een directe subsidie geven, dan botst dat met het Europese verbod op staatssteun. Terwijl het wel hetzelfde effect heeft. Zo begint de Europese Commissie er ook steeds meer naar te kijken. Die is een procedure tegen Duitsland begonnen over de ontheffing van energiebelasting voor grootverbruikers. Tussen Europese landen is een race to the bottom aan de gang via belastingontheffingen die het verbod op staatssteun juist probeert te voorkomen. Daar is niemand mee gediend.

3. Subsidies waarmee we ook beleggers en financiers belonen
Deze categorie vind je vooral in de duurzame energie, infrastructuur en openbaar vervoer. Het zijn sectoren die we voor een belangrijk deel subsidiëren, en die tegelijkertijd heel erg kapitaalintensief zijn. Het gaat om projecten waarvan we vinden dat de markt dit niet zelf kan of wil doen en waar dus publieke middelen aan te pas moeten komen. Maar nu komt het: veel van die investeringen laten we wel privaat financieren door banken en beleggers. De overheid betaalt die private spelers een ‘marktconforme’ rente. In een sector waar we een publiek belang willen dienen met publieke middelen betalen we dus wel, veel hogere, private rendementen.
Een voorbeeld. De komende jaren gaan we circa 18 miljard subsidie verlenen aan wind-op-zee-projecten. De kosten voor zo’n windpark bestaan voor circa 35 procent uit rente. De overheid gaat er daarbij van uit dat de verstrekker van de lening 5,5 procent per jaar aan rente moet ontvangen. De rente bepaalt zo voor een belangrijk deel hoeveel de geproduceerde elektriciteit kost. En daarop worden de subsidiebedragen gebaseerd. Die subsidies worden weer betaald door de burgers, door middel van een verhoging van de energierekening. Zo vloeit er dus belastinggeld van burgers, omwille van het publieke belang, naar een aantrekkelijk rendement voor private financiers. Dezelfde patronen vind je, in mindere mate, in het openbaar vervoer en in de infrastructuur.
En het erge is dat het helemaal niet hoeft. Als we dergelijke publieke belangen zouden financieren met publiek geld, dus staatsleningen, zouden de rentelasten fors zakken. De staat betaalt immers maar 1 procent per jaar in plaats van 5,5 procent. Dan neemt weliswaar de bruto staatsschuld toe, maar netto verandert er niets, want daar staat ook iets tegenover, de vordering op de eigenaren van de windmolens. Daar komt bij dat we die verplichtingen tot rentebetalingen nu ook hebben, maar dan via de rondpompmachine en tegen hogere percentages.
Financiering met staatsleningen is uiteraard ook een vorm van subsidie. Maar hij slaat anders neer, in plaats van dat de baten neerslaan bij de financiers, waarvan een deel uit het buitenland, slaan de baten dan neer bij alle Nederlanders in de vorm van een lagere opslag op de energierekening. De kostprijs van elektriciteit uit wind op zee zou dan immers circa 25 procent lager uitkomen en de subsidies en de opslag op de energierekening kunnen dan lager zijn.
Europese regels, die een maximum van 60 procent staatsschuld als percentage van het bbp eisen, en die geen rekening houden met investeringen, maken een dergelijke constructie onmogelijk. Daarom doet Duitsland het anders. Daar financieren ze openbaar vervoer, infrastructuur en duurzame energie via een staatsbank, terwijl de uitvoering verder wel privaat plaatsvindt. Dat zouden we in Nederland ook moeten doen.
De overheid publiceert geen gegevens over de omvang van de rentebetalingen aan private financiers van publieke belangen. Het is daarom niet mogelijk om precies te laten zien om hoeveel geld het gaat, maar dat zal een bedrag van ergens tussen de 1 en 2 miljard per jaar zijn.

4. Gratis arbeid, opleidingen, geld en onderzoek
Met de invoering van de sectorplannen van minister Lodewijk Asscher zijn er honderden miljoenen subsidie beschikbaar gekomen voor opleidingen en bij- en omscholingen. Het bedrijfsleven reageert direct. Daar zijn de uitgaven voor scholing gedaald. Opnieuw een vorm van subsidie. En dan is er nog de deeltijd-WW. De manier waarop het bedrijfsleven de kosten van tijdelijke dips in een sector kan afwentelen op het collectief. We beschermen daarmee zwakke bedrijven, en sterke bedrijven betalen mee. In 2009 ging hier 1,3 miljard in om.
Het ministerie van Economische Zaken verstrekt R&D-subsidies en allerlei garanties op financieringen en investeringen van private investeerders. Samen ongeveer 1 miljard. Daar komen de specifieke subsidies voor de agrarische sector van 1 miljard nog bij.
En dan is er nog de uitbreiding van goedkope arbeidsmogelijkheden. De stagiairs, de leerwerkplekken, de opleidingsplekken, voor een paar honderd euro per maand heb je nu een afgestudeerde hbo’er. Mbo’ers zijn bijna gratis. Die hebben, om te kunnen leven, natuurlijk wel recht op inkomensaanvulling door de overheid en uiteraard alle toeslagen.
Met de invoering van de verplichte tegenprestatie voor bijstandontvangers komt daar een potentieel leger van 430 duizend gratis werkenden bij vanaf 1 januari. Her en der duiken ze al op bij hoveniers- en taxibedrijven. Collega-bedrijven die dat niet doen of niet willen doen, zullen het moeilijk krijgen. En zo leidt subsidie voor het ene bedrijf tot de ondergang van het andere. En zijn er weer meer toeslagen en loonsubsidies nodig. Onbevredigend, daar zouden links en rechts het over eens moeten zijn. Wat zou er gebeuren als we de 20 miljard van de verzorgingsstaat voor het bedrijfsleven zouden schrappen en we voor hetzelfde bedrag de belastingen zouden verlagen? Zou het bedrijfsleven het dan beter doen? Het is een redenering die we ook weleens toepassen op de WW of de subsidie voor cultuur of al die andere elementen waar vadertje staat eigenlijk in de weg zit.

 

Dit bericht is geplaatst in Maatschappelijk debat. Bookmark de permalink.