‘Loten, dat geeft de burger macht’

De democratie moet op de schop, vindt David Van Reybrouck. Behalve af en toe stemmen kan de burger slechts zwijgen – of schreeuwen. ‘Maar hij moet meebeslissen.’ Hoe ziet de schrijver dat voor zich?

SANDER VAN WALSUM −  de Volkskrant – 05/10/13

Velen hebben het Churchill nagezegd: de parlementaire democratie is het minst imperfecte politieke stelsel. En misschien was dat ooit ook wel zo, zegt de Belgische schrijver David Van Reybrouck. Zeker tweehonderd jaar heeft het heel behoorlijk gefunctioneerd. De parlementaire democratie heeft het hoofd weten te bieden aan allerhande uitdagingen, zoals de ‘sociale kwestie’ in de 19de eeuw, en ze heeft dictaturen van uiteenlopende snit overleefd. Allemaal waar. Toch is de sleet in het bestel gaan zitten.

In zijn nieuwe boek, Tegen verkiezingen, somt Van Reybrouck de symptomen op van wat hij ‘het democratisch vermoeidheidssyndroom’ noemt: de kiezers zijn grillig en de bestuurders onmachtig. Ze houden elkaar in wederzijds wantrouwen gevangen. Tot zover niets nieuws – hoe ontmoedigend die vaststelling ook is.

Wat wel nieuw was voor Van Reybrouck toen hij zich nader in de tekortkomingen van de parlementaire democratie verdiepte, is dat het bestel zoals wij dat kennen in strijd is met het wezen van de democratie: het bestuur van het volk door het volk. Sterker: de representatieve democratie, waarbij het volk wordt vertegenwoordigd door ‘de besten’ in zijn midden, is juist bedoeld om het gepeupel buiten het machtscentrum te houden.

Verkiezingen – in onze waarneming het waarmerk van een democratie – waren erop gericht de afstand tussen bestuurders en bestuurden te vergroten. De revoluties aan het einde van de 18de eeuw resulteerden in de vervanging van de erfelijke aristocratie door een gekozen aristocratie: ‘de besten’ die werden geacht de noden van het volk te kennen. De voorgangers van die revoluties pretendeerden dan ook geenszins dat het volk het voor het zeggen zou krijgen. Integendeel: voor hen was ‘democratie’ zoiets als anarchie voor ons.

Voor die bestuursvorm was destijds misschien wel iets te zeggen, erkent Van Reybrouck. Zeker in grote landen met een centralistisch bestuur. Maar in het tijdperk van de sociale media zijn er andere, verfijndere vormen van representatie denkbaar. ‘Hoeveel uitvindingen uit de late 18de eeuw doen het nog goed aan het begin van de 21ste eeuw?’, vraagt Van Reybrouck zich retorisch af. ‘De diligence? De montgolfière? De snuifdoos?’

Als remedie voor de kwalen van een systeem dat zichzelf heeft overleefd, grijpt Van Reybrouck – ironisch genoeg – terug op een vorm van representatie die ver vóór de 18de eeuw gangbaar was in grote delen van Europa: loting. In het Athene van Pericles werden ambten – die van de schatkistbewaarder en het militair opperbevel uitgezonderd – bij loting onder de burgers verdeeld. De grote verdienste van dit systeem was, volgens Van Reybrouck, dat bijna elke burger een gewezen dan wel toekomstig bestuurder was. Door de snelle roulatie van functies bekleedde meer dan de helft van de Atheense burgers ooit een publiek ambt. Niet gehinderd door verkiezingen konden de functionarissen de publieke zaak dienen.

In de Renaissance varieerden Italiaanse stadstaten en Spaanse steden op dit systeem – de aleatorisch-representatieve democratie (van alea, Latijn voor dobbelsteen). Voor Montesquieu was democratie en loting nog uitwisselbaar zoals democratie en verkiezingen dat voor ons zijn. Maar voor hem, net als voor Rousseau, waren loting en verkiezingen met elkaar in strijd. ‘Kiezen door loting hoort bij de aard van de democratie. Gericht kiezen (le suffrage par choix) hoort bij de aard van de aristocratie. (…) Loting is een manier van kiezen die niemand kwetst.’

Toch verdween loting uit het democratisch standaardrepertoire. De democratie werd – tot aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aan toe – verengd tot verkiezingen. Dat proces voltrok zich nota bene onder invloed van de revoluties die wij met de opkomst van de democratie associëren. Alleen het Engelse woord ballot (stembrief) verwijst nog naar de tijd dat een greep in een urn met houten ballen (ballotti) bepaalde wie tot het hoogste ambt van de stadstaat werd beroepen.

Loting is met de opkomst van de natiestaat niet zonder reden uit de mode geraakt. Kennelijk leende het oude model zich niet voor de nieuwe tijd. Waarom zou dat nu anders zijn?
‘Ik bepleit geen loting als enige bron van democratische legitimatie. Maar ze kan bestaande gremia flankeren of aanvullen. Er zouden kamers van gelote burgers naast kamers van gekozenen kunnen komen. Of je zou een wet over een gevoelig thema door burgers kunnen laten opstellen die door loting bij elkaar zijn gebracht. In Nederland zou het dan over de asielwet kunnen gaan. In Frankrijk over het homohuwelijk – een thema dat de politiek een jaar in beslag heeft genomen. Op lokaal niveau kan de burger als ervaringsdeskundige bij de ruimtelijke ordening worden betrokken. Niet zoals nu gebeurt: als de architect zijn maquette af heeft, mogen de burgers er ook wat over zeggen – ja of nee, als het maar ja is. Dat wordt tegenwoordig onder burgerparticipatie verstaan.’

Gekozenen verliezen volgens u het algemeen belang snel uit het oog omdat ze worden gegijzeld door de volgende verkiezingen.
‘Zeker, in de parlementaire democratie vandaag zijn de komende verkiezingen belangrijker dan de vorige verkiezingen. Het stelsel is bevangen door een aanhoudende verkiezingskoorts. Als je obstructie wilt plegen, dréíg je met verkiezingen. Verkiezingen brengen geen duidelijkheid, verkiezingen brengen geen rust. Ze vormen overal in de democratische wereld een bron van grote nervositeit. Dat zou toch niet zo mogen zijn.’

U verwijst naar de juryrechtspraak als wenkend perspectief voor het openbaar bestuur. Maakt u het verschijnsel niet mooier dan het is – gelet op de rechterlijke dwalingen die de burgerjury’s niet hebben kunnen voorkomen?
‘Dan doelt u op rechtszaken als die van O.J. Simpson. Daar staat tegenover dat elk jaar 1,5 miljoen Amerikaanse burgers zitting nemen in een jury. Anderhalf miljoen! Daar gaat een sterk democratiserend effect van uit. Die burgers nemen hun taak zeer serieus. Ze geven blijk van een groot verantwoordelijkheidsbesef. Hetzelfde zie je gebeuren in andere burgerpanels. De deelnemers worden zich bewust van de complexiteit van het politiek proces. Ze leren luisteren naar anderen. Ze leren zichzelf beter te verwoorden. Omdat ze met elkaar práten.’

Ik kan dat in Nederland om de een of andere reden toch moeilijk voor me zien.
‘De Nederlandse burger heeft de laatste jaren inderdaad zijn best gedaan om zich van zijn slechtste kant te tonen. Het is zeker niet makkelijk om in de onrustige Nederlander een beheerst bestuurder te zien. Toch huist die in hem, denk ik. De ergste reaguurder wordt een redelijk mens zodra je met hem in gesprek gaat. Dat was ook de ervaring van jullie Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer. ‘De meeste burgers deugen’, zei hij. Terwijl hij beroepsmatig louter misnoegden tegenkwam. Maar die misnoegden worden redelijke mensen zodra ze op een billijke manier bejegend worden. Eigenlijk moeten we heel blij zijn met die reaguurders. Hun gedrag wijst op een betrokkenheid die er vroeger veel minder was.’

De boze burger is dus vooral een geëngageerde burger, en dat engagement moet beter worden afgetapt.
‘Voilá. De betrokkenheid van de reaguurder is een geschenk gewikkeld in prikkeldraad. De huidige politieke klasse ziet alleen dat prikkeldraad, maar verzuimt dat er behoedzaam af te wikkelen. Wat nu in Nederland gebeurt, doet me denken aan de jaren negentig in België. Ook wij voelden de frustratie van een volk waarmee niet gecommuniceerd werd. Populistisch stemgedrag heeft het misverstand gewekt dat de mensen ook populistisch zijn. Ik denk dat dat absoluut niet zo is.’

Het lijkt me nogal lastig voor de politiek om daar adequaat op te reageren.
‘Veel politici denken een brug naar de misnoegde burger te kunnen slaan door naar zijn veronderstelde niveau af te dalen. Ze versimpelen hun boodschap, ze hangen de toffe peer uit.’

En ze laten zich erop voorstaan dat zij ook een seizoenskaart van Feyenoord hebben.
‘Precies. Maar ze moeten de burger juist optillen. Ze moeten hem betrekken, werkelijk betrekken, bij het bestuur. Op dit moment kan hij maar twee dingen doen: zwijgen of schreeuwen. Hij stemt op gezette tijden en zoekt dan zijn heil bij GeenStijl. Zie daar de democratie van 2013. Welnu: ik vind dat tamelijk schraal. Eigenlijk zouden de kiesgerechtigden bij de volgende verkiezingen een badge moeten dragen met het opschrift: ik kan best een bolletje rood kleuren, maar ik heb ook iets te zeggen. Ik kan wel mijn stem geven, maar ik geef hem niet weg. We moeten de verkiezingen democratiseren. Iedereen heeft onderhand stemrecht, maar nog is de democratische honger niet gestild. Ze hebben stemrecht, maar ze verlangen naar spreekrecht.’

Uit de verkiezing van Willem Drees en Ruud Lubbers tot de beste Nederlandse premiers spreekt toch ook een verlangen naar daadkracht.
‘Drees en Lubbers zouden het nu ook zeer moeilijk hebben. De tijd van de roergangers is nu eenmaal voorbij. Vroeger verwierf je gezag en mocht je daardoor spreken. Nu verwerf je gezag – ook als premier – met de bereidheid om te spreken. Niet alleen door goed werk te leveren, dat garandeert namelijk niet automatisch populariteit. Je moet vooral de bereidheid tot een gesprek tonen. Dat heb ik geleerd van een hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie. Die zei: ‘Ik kan overal in de stad ongewapend rondlopen omdat ik bereid ben te praten.’ Ik moet daar eerlijkheidshalve wel aan toevoegen dat hij een groot judoka was.’

Dat scheelt.
‘Zeker. Maar veel leiders verwarren praten met de mensen met vier uur twitteren per dag. Dat is toch niet genoeg.’

Toch is dat gek. Enerzijds sluit de politicus de kiezer buiten, anderzijds wil hij de kiezer behagen.
‘Niet door hem echt bij de besluitvorming te betrekken. Daarvoor boezemt de kiezer hem nog te veel angst in. De politicus durft ook niet toe te geven dat hij iets niet weet. Daarvoor ontbreekt hem simpelweg het zelfvertrouwen. Volgens de ombudsman was een van de fouten die bij de chemieramp in Moerdijk zijn gemaakt dat de overheid toen niet heeft gezegd: ‘We weten niet wat er is gebeurd.’ Dat zou haar geloofwaardigheid alleen maar ten goede zijn gekomen.’

Dat geldt misschien voor die chemieramp, maar waar het gaat om de grote vragen wil je als burger toch meer horen dan: we weten het ook niet.
‘Maar de politiek weet het vaak écht niet. Als dat gepaard gaat met de onwil om de burger te consulteren, is dat erg. De bankensector mag lobbyen bij de overheid. De chemiesector mag lunchen met ministers en parlementariërs. Maar de mensen om wie het gaat, komen niet verder dan de voordeur van het wetgevende huis en mogen soms aan de achterdeur nog hun mening geven. Maar in het huis zelf zijn ze nog steeds niet welkom.’

David Van Reybrouck: Tegen verkiezingen
De Bezige Bij; 176 pagina’s; euro 14,90.

DAVID VAN REYBROUCK
David Van Reybrouck (1971) is cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver. In 2001 debuteerde hij met De Plaag. In 2007 volgden de roman Slagschaduw en het toneelstuk Missie. In 2008 verscheen zijn Pleidooi voor Populisme, waarvoor hij diverse prijzen ontving. Van zijn kloeke non-fictieboek Congo (2010) zijn zo’n kwart miljoen exemplaren verkocht. Congo werd bekroond met de Libris Geschiedenisprijs, de Jan Greshoffprijs en de AKO Literatuurprijs.

Van Reybrouck was de initiator van de Belgische ‘burgertop’ G1000: duizend burgers, door loting bijeen gebracht, bespraken de impasse waarin de Belgische politiek was terechtgekomen tijdens de slepende – 541 dagen durende – formatie van de huidige Belgische regering. ‘De buitenwereld deed die formatie wat lacherig af als een frats van een surrealistisch land, maar in feite ging onze politieke crisis de hele democratische wereld aan: ze legde het falen van de parlementaire democratie bloot.’

Uit de deelnemers van de G1000 werden 32 burgers geselecteerd, die tot op de dag van heden geregeld bijeenkomen om met elkaar te praten ‘over de grote uitdagingen van België’. ‘Van dat clubje maken onder anderen een kassadame uit Duitstalig België deel uit, een kleuterleidster uit Namen en een gepensioneerde truckchauffeur uit Oost-Vlaanderen.’

Van Reybrouck hoopt dat de politiek ooit een manier vindt om het engagement van deze burgers te benutten. Anders dan, bijvoorbeeld, de Occupybeweging had de G1000 geen antiparlementaire inslag, maar wilde ze het bestaande democratische instrumentarium juist aanvullen.

De politieke elite is tot dusverre niet erg ontvankelijk geweest voor die handreiking. Tegen verkiezingen, Van Reybroucks pleidooi voor werkelijke burgerparticipatie, is dan ook uit wanhoop geboren. ‘Ik had echt geen zin in dit boek. Ik had liever poëzie willen schrijven, of een roman. Maar ik wilde – hoe aanmatigend dat misschien ook klinkt – deze wake up call laten horen.’

Dit bericht is geplaatst in De energieke samenleving, Maatschappelijk debat. Bookmark de permalink.